De regering heeft een bijzonderemachtenbesluit aangenomen met betrekking tot de verlenging van verjaringstermijnen, andere termijnen om in rechte te treden, alsook inzake de schriftelijke behandeling voor de hoven en rechtbanken. Het Koninklijk Besluit nr. 2 werd op 9 april 2020 in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd. In navolging van de dwingende richtlijnen van het College van hoven en rechtbanken van 17 maart 2020 hadden zo goed als alle hoven en rechtbanken van dit land een bijzondere coronabeschikking uitgesproken waarbij partijen worden aangemaand om de mondelinge behandeling te vervangen door de schriftelijke procedure conform artikel 755 Ger. W.
Niet zomaar akkoord gaan met schriftelijke behandeling
Het bijzonderemachtenbesluit gaat (te?) ver in het voorrang geven aan de schriftelijke behandeling van de zaak. De schriftelijke behandeling kan enkel vermeden worden als alle (sic) partijen zich daartegen verzetten. In de andere gevallen, dus ook als één van de partijen niet akkoord gaat, beslist de rechter of hij de zaak al dan niet zonder pleidooien in beraad neemt. In de wandelgangen van de verschillende ordes is te horen dat daartegen een verzoek tot schorsing en nietigverklaring zou worden ingesteld.
Het verdient aanbeveling om (ook in crisistijden) niet te snel akkoord te gaan met een schriftelijke behandeling. Het is immers zo dat, door te kiezen voor de schriftelijke behandeling er geen toepassing meer kan worden gemaakt van artikel 748 par. 2 Ger. W. om bijkomende conclusietermijnen te vragen.
Het verdient aanbeveling om (ook in crisistijden) niet te snel akkoord te gaan met een schriftelijke behandeling.
Goed Pleidooi, (juridisch) goud waard
Al te vaak wordt het pleidooi beschouwd als een loutere mondelinge toelichting van wat al op papier staat. Dat is weliswaar wat maar al te vaak gebeurt, maar het pleidooi kan veel meer zijn dan een loutere parafrase van de conclusies. Wie dat uit het oog verliest, riskeert ter zitting te worden verrast door zijn tegenstrever (Vanlersberghe, CBR Jaarboek 2013-2014, nr. 55). De kracht en de nuance van het gesproken woord vullen de kracht van een goed geschreven woord aan. Iedereen zal het er mee eens zijn dat sommige gevoelige (familiaalrechtelijke), technische of complexe zaken beter tot hun recht komen tijdens een (interactief) pleidooi. Meer dan eens zorgt de catharsis van een zitting, de interactie tussen rechtbank, partijen en hun raadslieden vaak voor bijkomende inzichten, maar ook voor loutering en genoegdoening bij procespartijen die (ook in burgerlijke zaken) gehoord willen worden.
Bovendien en vooral is het niet omdat een pleidooi geen conclusie is, dat er geen proceshandelingen mee kunnen worden gesteld
Tijdens het pleidooi mag een partij geen nieuwe (tegen)vorderingen instellen, ook niet via het zittingsblad. (B. Van den Bergh, P&B 2011, 92, voetnoot 7). Evenwel staat het elke partij vrij om nieuwe middelen op te werpen tijdens zijn betoog. Dat vloeit voort uit artikel 756bis Ger. W. krachtens welk een partij die niet heeft geconcludeerd, wel nog mag pleiten.
De rechter is evenwel niet verplicht om op de louter mondeling opgeworpen elementen te antwoorden. Het is hem enkel niet verboden (Cass. 18 maart 2011). Argumenten die enkel mondeling worden opgeworpen, ontsnappen zo aan de antwoordplicht van de rechter, in tegenstelling tot argumenten die bij conclusie worden aangevoerd (artikel 780, 3° Ger. W.)
De rechter zal (evenwel) geen andere keuze hebben dan rekening te houden met een middel als dat bijdraagt tot de toepassing van het juiste recht en juridische redenering op het geschil. De rechter moet nu eenmaal een juridisch correcte beslissing uitspreken, eventueel na de heropening van de debatten
Audio of Video
Ook in tijden van sanitaire crisis is het belangrijk, voor het behoud van het vertrouwen in de rechtstaat, dat publieke zittingen de norm blijven en dat zeker als minstens één van de procespartijen erom verzoekt. Mocht dat recht op het pleidooi, door het nog (definitief) goed te keuren volmachtsbesluit worden gefnuikt, verdient het aanbeveling om de bevoegde rechtbank te overtuigen om gebruik te maken van audio- of videoconferenties zodat op die manier een pleidooi zoveel als mogelijk kan worden gesimuleerd. Des te meer is dat zo wanneer de advocaat van een partij een bijkomend middel wenst aan te wenden tijdens de debatten, of de gevoeligheid, techniciteit of complexiteit van de zaak dat voor een goede rechtsbedeling vereisen.
Uittreksel uit langere artikel in De Juristenkrant van 8 april 2020