Bekendmaking op 13 december 2021 in het Belgisch Staatsblad van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 oktober 2021: aanvang van de termijn van 6 maanden voor gefailleerden die de intrekking verzoeken van een besluit tot weigering van kwijtschelding van hun schulden wegens niet-naleving van de termijn van 3 maanden.
Artikel XX.173 van het Wetboek van economisch recht bepaalt dat de gefailleerde uiterlijk drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis om kwijtschelding van zijn/haar schulden kan verzoeken (vroegere regeling van de verschoonbaarheid), door middel van een verzoek dat bij zijn/haar aangifte van faillissement wordt gevoegd of later in zijn/haar Regsol-dossier wordt geregistreerd. Deze schuldkwijtscheldingsregeling biedt een natuurlijke persoon de mogelijkheid om na een faillissement te worden ontheven van het saldo van al zijn/haar schulden, met uitzondering van zijn/haar alimentatieschulden en schulden ter vergoeding van schade die verband houdt met lichamelijk letsel of de dood van een andere persoon. De (ex-)echtgenoot/-genote die persoonlijk medeschuldig is, geniet ook de gevolgen van de kwijtschelding.
Bij gebrek aan een specifieke sanctie door de wetgever werd deze termijn van drie maanden beschouwd als een vervaltermijn, d.w.z. dat de laattijdige gefailleerde onherroepelijk het recht werd ontnomen of dit recht vervalt om het voordeel van kwijtschelding aan te vragen. De regeling voor schuldkwijtschelding is echter ontwikkeld met de bedoeling het ondernemerschap en nieuwe kansen te bevorderen. Ook moet worden opgemerkt dat de rechter de tijdig gevraagde kwijtschelding bijna systematisch verleent, behoudens een gegrond verzet van de curator, de procureur des Konings of een belanghebbende derde, meer bepaald indien de gefailleerde kennelijk grove fouten heeft begaan die hebben bijgedragen tot het faillissement. Daarin ligt het belang van deze procedure en de uitvoerbaarheid ervan.
In een arrest van 22 april 2021, gewezen na een prejudiciële vraag, had het Grondwettelijk Hof reeds geoordeeld dat de termijn van drie maanden voorzien in artikel XX.173 WER ongrondwettig was omdat deze onevenredige gevolgen heeft voor de gefailleerde, die daardoor elke mogelijkheid verliest om een uitspraak van de rechter te verkrijgen over de kwijtschelding van het saldo van zijn schulden en hij bijgevolg onherroepelijk moet blijven instaan voor de schulden die niet door de vereffening van de boedel zijn afgelost met zijn gehele vermogen.
In een arrest van 21 oktober 2021 bevestigde het Grondwettelijk Hof deze eerdere rechtspraak door artikel XX.173, §2 WER nietig te verklaren in de interpretatie op grond waarvan de gefailleerde natuurlijke persoon die niet binnen de vervaltermijn van drie maanden een verzoek tot kwijtschelding van het schuldsaldo indient onherroepelijk het recht op deze kwijtschelding verliest. Dit arrest is nu in kracht van gewijsde gegaan.
Elke gefailleerde die in het verleden de kwijtschelding van zijn/haar schulden niet heeft verkregen omdat zijn/haar aanvraag na de termijn van drie maanden was ingediend, kan zich thans op dit arrest van 21 oktober 2021 beroepen en op grond van artikel 16 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 de herroeping vorderen van de in kracht van gewijsde gegane beslissing houdende weigering van de kwijtschelding van zijn/haar schulden.
Het verzoek tot intrekking moet bij dagvaarding worden ingediend binnen zes maanden na de bekendmaking van het arrest tot vernietiging van het Grondwettelijk Hof. In dit geval dus, rekening houdend met de bekendmaking die op 13 december 2021 heeft plaatsgevonden, uiterlijk op 13 juni 2022.
In deze herroepingsprocedures moet nog worden uitgemaakt wat er gebeurt met de (verworven) rechten van schuldeisers die ondertussen hun voordeel hadden gedaan met de ingetrokken beslissing. Een deel van de rechtsleer stelt reeds dat bij een eventuele aanpassing van de wet de dag van de sluiting van het faillissement als uiterste datum voor een dergelijk verzoek om schuldkwijtschelding zal moeten worden opgenomen. Zo worden belanghebbende derden nog steeds actief bij de procedure betrokken en kunnen zij verzet aantekenen. In het arrest wordt bovendien niet nader aangegeven hoe de schuldeisers in kennis zullen worden gesteld van deze eventuele verzoeken tot nietigverklaring.
In afwachting van een nieuwe termijn die door de wetgever zal worden vastgesteld, is het aangeraden zo spoedig mogelijk de opportuniteit van een kwijtschelding te onderzoeken en, indien nodig, op korte termijn een verzoek daartoe in te dienen, teneinde onaangename verrassingen te voorkomen.
Share us!